Natuurlijk had de bus vertraging. Want Thailand. Het (openbaar) vervoer rijdt wel, maar volgens mij is een groot deel van Thailand nog steeds meer afhankelijk van de stand van de zon dan van de stand van de klok. Door de vertraging (en m’n Tuk Tuk die spontaan de verkeerde kant op reed) kwam ik ruim na sluitingstijd bij m’n hostel aan. Gelukkig had ik al geboekt, en had ik aangegeven dat ik wel eens wat te laat zou kunnen komen, dus Joe (de hostel eigenaar, en een van de vriendelijkste locals die ik tot nu toe ontmoet heb) had geregeld dat iemand me binnen zou laten. Meteen maar in bed gedoken en geprobeerd te slapen, maar dat was nog wel een tikkeltje lastig zonder airconditioning.. Uiteindelijk toch nog een paar uurtjes weten te slapen, en de volgende ochtend maar eens de stad gaan verkennen. Na een paar tempels gezien te hebben besloot ik toch dat het te warm was om te lopen, dus voor de verandering maar weer eens een scootertje gehuurd. In het hostel Daniel ontmoet, en daarmee samen op naar de Grand Canyon (van Chiang Mai).
Een heerlijke plek om even af te koelen, en eventjes in het water te dobberen, genietend van het leven. Toen we daar aankwamen zag ik ineens op een afstandje Connor (reünie 1) staan, die ik had ontmoet in Ao Nang. Bizar hoe klein de wereld dan ineens is. Elkaar een week niet gezien, niets van elkaar gehoord, en dan blijk je ineens willekeurig in buurhostels te slapen zo’n 1500km van de plaats waar je elkaar hebt ontmoet. Poosje met Connor rondgehangen, en toen ik helemaal verschrompeld was door het water weer terug gegaan naar het hostel. Daar had Daniel wel weer genoeg gedaan voor vandaag (het was z’n eerste keer ooit op een scooter, dus onder het motto “it is a good place to die” ging hij achter me aan. Gelukkig niets gebeurd) en ik ging nog even naar dé toeristische trekpleister van Chiang Mai: Doi Suthep. Een grote tempel, een heel eind een berg op, met ook nog eens een trap met zo’n 200 treden om er te komen. Maar het was het waard. Het was een indrukwekkende tempel, en halverwege heb ik nog wat mooie plaatjes kunnen schieten van de stad.
’s Avonds met de Chinese-die-in-Chiang-Mai-woont en die ik in Bangkok heb ontmoet bijgepraat en gegeten (reünie 2). Ze daagde me uit om een locale delicatesse te proberen: ‘pork leg’. Toen we langs het kraampje liepen zag het er bijzonder onsmakelijk uit (een grote pan waarin van alles dreef, en een paar varkenspoten ernaast) maar ik heb de uitdaging toch aangenomen. En daar heb ik geen spijt van! Varkenspoot is namelijk best heel lekker! Na het eten en het bijpraten maar op tijd naar bed gegaan, want de volgende dag was het tijd voor de ‘Elephant Sanctuary’.
Vroeg in de ochtend (voor een vakantiedag dan) opgepikt door een taxi, en op naar het doel van de dag. Onderweg nog 1 iemand opgepikt, een meid uit Canada, maar daar bleef het bij. De rest van de dag bestond uit een van de olifanten voeren, modderbadderen en weer schoonmaken, en zelf nog even in en om een waterval hangen.
Het idee van de mensen daar is dat je juist NIET op de olifanten gaat rijden, omdat dat slecht is voor hun rug, maar dat je de beesten met respect behandelt. Cassidy (de Canadese) en ik hoopten allebei dat dat hier ook echt zo was, en dat de olifanten ook echt goed en met respect behandeld werden, maar zeker weet je het helaas nooit. Na een hele dag daar rondgehangen te hebben werden we weer teruggebracht naar het hostel. De weg van en naar het ‘olifanten heiligdom’ was verschrikkelijk, en we moesten allebei ons best doen om niet wagenziek te worden. Gelukkig allebei de rit overleefd, en toen was het ’s avonds voor mij weer tijd voor een vroege nacht, aangezien ik de volgende 2 dagen zou gaan trekken door het bos. Maarrr.. Voor ik het wist zat ik ineens samen met een Britse uit het hostel naar Muay Thai vechters te kijken. En stiekem was dat best tof om een keer gezien te hebben.
Toen toch maar naar bed geracet, en de volgende dag was het dan zo ver. De trekking. Ik werd opgehaald, toen haalden we nog een stelletje uit Mexico op, en als laatste een jongen, maar die bleek nog niet terug gekomen te zijn na een avondje stappen, dus uiteindelijk waren we maar met z’n 3en. Over het algemeen zijn stelletjes de ‘lastigste’ mensen om te ontmoeten en om het gezellig mee te hebben (omdat ze over het algemeen alleen maar in hun eigen taal met elkaar praten, en alleen maar met elkaar bezig zijn. Niet dat ik ze dat kwalijk neem, maar voor mij als individuele backpackert zijn dat de lastigste mensen om contact mee te maken), maar gelukkig was dit stelletje heel gezellig, dus alles kwam toch nog goed. Voor ik het wist zat ik in het eerste onderdeel van de trekking: het olifanten-rijden. Ik heb me de hele weg afgevraagd of ik het nou naar m’n zin had of niet, en achteraf had ik het net zo lief overgeslagen. Daarna ontmoetten we onze gids, die compleet gestoord bleek, maar gelukkig was het nog wel aan de goeie kant van het gestoordheidsspectrum, dus ik heb me uitstekend vermaakt. Hij liet ons allemaal gekke dingen zien, prutste wat met een stokje in een gaatje om een tarantula tevoorschijn te toveren, schraapte wat van een boom af en stak het in de fik (“Gun powder tree!”) en het motto van de trekking was “happy today, worry tomorrow” (en dat dan elke dag natuurlijk). Toen we na een flinke wandeling (met een tussenstop bij een waterval waar je kon zwemmen) bij het 5-sterren hotel aankwamen voor die nacht (een houten hutje met veel te harde matrassen, zonder enige vorm van airconditioning) zijn we ook daar nog even met de hele groep het water in gedoken. D’r waren een paar lokale kinderen aan het spelen in het water, en voor ik het wist vloog er eentje naar me toe (“sit down!”) en klom ‘ie op m’n schouders. Na het eten een kampvuur gebouwd en via de speaker (een mok, waardoor het geluid een klein beetje versterkt wordt als je je telefoon erin doet) naar wat muziek geluisterd.
Volgende ochtend het laatste deel van de wandeling afgemaakt, en toen gingen we bamboe-raften. Dat was verschrikkelijk. Doordat het zo’n 6 maanden niet geregend heeft is alles droog, en daardoor hebben we meer tijd naast onze raft doorgebracht dan er op.. Toen ik na al die ellende weer thuisgebracht was een scootertje gehuurd en naar de volgende bestemming geracet: Pai. Daar Connor en een paar van zijn vrienden uit Chiang Mai ontmoet (reünie 3). Daarmee gezellig gedaan die avond en met datzelfde groepje (en 2 Noren die we die nacht hadden ontmoet) de volgende dag naar een grot gegaan, en daar de hele dag rondgelopen. Was een indrukwekkende grot met overal vleermuizen en nog meer vleermuizenpoep overal, wat nogal stonk.
’s Avonds Cassidy weer ontmoet (reünie 4) en daarmee over de nachtmarkt gestruind en een rondje door Pai gewandeld.
De volgende dag voor dag en dauw op m’n scootertje gesprongen en weer op naar Chiang Mai, want ik moest de bus naar Chiang Rai halen, vanwaar ik de volgende dag naar Cambodja zou vliegen. Daar rondgelopen bij de ‘White Temple’. Wat een bouwwerk. Ontzettend indrukwekkend, en volledig anders dan welke andere tempel dan ook. Ik dacht dat ik ziek aan het worden was van de tempels, maar toen ik deze zag was ik spontaan genezen. Overal dingen van alle denkbare films/cartoons, en hoe lang en hoe vaak je ook keek, je zag altijd wel wat nieuws.
Na dat rondje door naar een hostel in Chiang Rai, en ja hoor, daar staan 2 gasten die ik in Ayutthaya had ontmoet (en ze hadden elkaar ook net willekeurig ontmoet, dus reünie 5 en 6). Daar de rest van de nacht mee geouwehoerd, en toen toch maar op tijd m’n bed in, want ik moest alweer vroeg op het vliegveld zijn voor m’n vlucht naar Cambodja.
Doei Thailand!
Hoy Job, fijn om weer een verslag te lezen. Het is trouwens wel verstandig dat je de reis op papier vastlegt, want je belevenissen volgen elkaar zo snel op dat het mij moeilijk lijkt het overzichtelijk te houden. En nu heb je alleen Thailand nog maar ‘gehad’. Nu op naar Cambodja, een land met een bijzondere geschiedenis. Doei en pas goed op jezelf.